Leerhuis afgelast
Datum/Tijd
Datum - 09/04/2020
19:00 - 21:30
Locatie
Ontmoetingskerk
Categorieën
Alle vieringen , repetities en leerhuizen van SOVE tot 1 juni zijn afgelast.
Eerstkomende viering is 6 juni met Franck Ploum.
Exegeet: Alex van Heusden
Driestromenland
Joden, christenen en moslims – 1219-1546 (6)
Lof der zotheid:
Desiderius Erasmus
Leerhuis SOVE 16 april 2020
1518: Drie-talen-college in Leuven – Latijn, Grieks, Hebreeuws
Aan de vooravond van de zestiende eeuw was het humanistisch-literaire ideaal dat van de homo trilinguus, de ‘drietalige mens’.
Een vooraanstaande inspirator was de Joodse taalgeleerde Elia ben Asjer ha’Levi, onder zijn christelijke leerlingen bekend als Elias Levita (1469-1549).
Het dilemma voor een Joodse leraar met christelijke leerlingen:
zal de opgedane kennis van Hebreeuws en rabbijnse bronnen zoals de Talmoed door de leerlingen worden uitgespeeld tegen de Joden?
Aan de kant van de christen-hebraïsten leefde de gedachte dat hun kundigheid de bekering van Joden tot het christendom zou helpen bevorderen.
Erasmus aan Wolfgang Fabritius Capito, brief gedateerd 26 februari 1517
Alles belooft mij gelukkige vooruitzichten. Alleen één ding bezwaart mijn geest: de vrees dat onder de dekmantel van de wedergeboorte der oude letterkunde het paganisme het hoofd zal trachten op te steken, daar er onder de christenen zijn die in naam wel Christus erkennen, maar die overigens van binnen van een heidense geest zijn doortrokken óf dat onder de invloed van de wedergeboren Hebreeuwse letteren het judaïsme van de gelegenheid zou weten gebruik te maken tot nieuw leven te geraken. Niets is meer in strijd met Christus’ leer noch staat haar zo vijandig tegenover als dit euvel. Zo toch is de aard der menselijke aangelegenheden, dat nimmer enig goed zulk een zegen verspreidde of tegelijk probeerde onder zijn bescherming iets kwaads binnen te sluipen.
vertaling O. Noordenbos en Truus van Leeuwen
Taal en tekst van de bijbel
Masoretische tekst (MT): Hebreeuws en Aramees (Daniël 2:4b-7:28; Ezra 4:8-6:18; 7:12-26)
Septuaginta (LXX): Grieks
Samaritaanse Pentateuch: Hebreeuws
Nieuwe Testament (NT): Grieks
Vetus Latina (VL): Latijn
Editio Vulgata (Vg) van Hiëronymus (ca. 347-420): Latijn
Erasmus’ Novum Instrumentum omne
De uitvinding van de boekdrukkunst in de eerste helft van de vijftiende eeuw (Johannes Gutenberg in Mainz) leidde tot een aardverschuiving in het proces van overlevering van tekstedities en vertalingen. Men kon sneller werken en deze productietechniek leverde een groot aantal identieke exemplaren op.
Desiderius Erasmus (1466/67/69-1536) vervaardigde uit zes Griekse handschriften een nieuwe editie van het Griekse Nieuwe Testament. Zijn Novum Instrumentum omne, ‘Geheel nieuw instrument’, kwam uit in 1516. Er volgden nog drie edities, in 1519, 1522 en 1527. In de vierde en laatste editie was de tekst afgedrukt in drie parallelle kolommen: de Griekse tekst, de Latijnse vertaling van Erasmus zelf en de Latijnse Vulgata.
Er volgden andere edities van het Griekse Nieuwe Testament, bezorgd door achtereenvolgens Robert Estienne en Théodore de Bèze (Beza). Zo werd in het Westen via de edities van Erasmus, Estienne en Beza de in het Oosten ontstane Byzantijnse tekst de standaardtekst van het Nieuwe Testament, de Textus Receptus, de ‘aanvaarde tekst’.
Erasmus’ tweede editie van 1519, het zogeheten ‘September Testament’, lag ten grondslag aan de vertaling van het Nieuwe Testament in het Duits door Martin Luther (1522). De laatste editie was de brontekst voor de Engelse King James Version (1611) en de Statenvertaling (1637).
Desiderius Erasmus, Laus stultitiae/Lof der zotheid
29
(…)
Als iemand acteurs die een stuk opvoeren hun maskers wil afrukken en het publiek hun eigen natuurlijke gezicht wil laten zien, bederft die dan niet het hele stuk en verdient hij niet om met stenen bekogeld en uit het theater gesmeten te worden als een krankzinnige? Het resultaat zal wél zijn dat alles er plotseling heel anders uitziet: wie daarnet een vrouw was, is nu een man; wie daarnet een jongen was, nu een bejaarde; wie zojuist een koning was, is plotseling Van Dam; wie daarnet een god was, blijkt plotseling een nietig mens. Maar als je die illusie doorbreekt, ruïneer je het hele stuk. Dat is nou net de fictie en de schijn die de aandacht van het publiek vasthoudt. Trouwens, is het hele leven niet eigenlijk een toneelstuk, waarin ieder met zijn eigen masker rondloopt en zijn rol speelt tot de regisseur hem van het toneel haalt? Vaak ook laat hij één persoon in verschillende kostuums optreden, zodat wie net een koning in purperen mantel speelde nu als slaaf in lompen optreedt. Het is allemaal onecht, maar zo moet het stuk nu eenmaal gespeeld worden.
32
(…)
Maar nu komen de sofisten me bestoken. ‘De mens,’ zeggen ze, ‘is het enige wezen dat intellectuele vaardigheden kan verwerven en met behulp daarvan met zijn verstand compenseren wat de natuur hem tekort heeft gedaan.’ Alsof het ook maar een schijn van waarheid heeft dat de natuur, die zich zo intens bekommerd heeft om de muggen en zelfs de plantjes en bloempjes, alleen bij de mens heeft zitten slapen, zodat hij nu intellectuele vaardigheden nodig heeft van het soort dat Thoth, de kwade genius van de menselijke soort, heeft uitgevonden om hem finaal naar de ondergang te voeren. Niet alleen dragen ze niet bij aan zijn geluk, ze staan zelfs het doel waarvoor ze zogenaamd uitgevonden zijn in de weg, zoals de uiterst verstandige vorst bij Plato over de uitvinding van de schrijfkunst spiritueel betoogde. Intellectuele vaardigheden zijn dus een van de vele plagen die het leven van de mens zijn binnengeslopen, bedacht door dezelfde wezens die de bron van alle misdaden zijn, namelijk geesten, die daar ook hun naam aan ontlenen. Niet voor niets noemt men intellectuelen ‘grote geesten’. Terwijl de eenvoudige mens uit de gouden tijd zich niet hoefde te beschermen met intellectuele vaardigheden en zijn leven uitsluitend door de natuur en instincten liet leiden. Want waarvoor had je grammatica nodig toen iedereen dezelfde taal sprak en het enige doel van woorden was dat de een de ander begreep? Wat was het nut van dialectiek waar geen onverzoenbare standpunten tegenover elkaar stonden? Was er soms ruimte voor retorica als niemand een ander aanpakte? Waarom zou je behoefte aan juridische kennis hebben als er geen slecht gedrag bestond – dat ongetwijfeld aan de basis van goede wetten ligt. Bovendien waren die mensen te vroom om met goddeloze nieuwsgierigheid te zoeken naar de geheimen van de natuur, de omvang, banen en effecten van de sterren, de verborgen oorzaken van het heelal; want ze vonden het zondig dat een sterveling wijzer wil zijn dan hem toekomt. Laat staan dat het waanzinnige denkbeeld om uit te zoeken wat er boven de hemel is in zijn gedachten zou opkomen. Pas toen de zuiverheid van de gouden tijd langzamerhand begon te slijten, zijn door boze geesten, zoals ik zei, intellectuele bezigheden uitgevonden, zij het nog maar een paar, die slechts door een enkeling werden opgepikt. Daarna voegden de bijgelovigheid van de Babyloniërs en de lanterfantende oppervlakkigheid van de Grieken er nog honderdduizend aan toe, ware martelingen voor het verstand: de grammatica in haar eentje volstaat al om al het leven tot een eeuwige hel te maken.
45
(…)
En tenslotte zit de menselijke geest zo in elkaar dat hij veel vatbaarder is voor namaak dan voor waarheid. Als iemand een makkelijke en voor de hand liggende proef op de som wil nemen, moet hij preken en kerken opzoeken: als daar een serieus thema aan de orde is, zit iedereen te slapen, te gapen en te balen. Maar als zo’n luidspreker, pardon preker, gewoontegetrouw een oudewijvenpraatje vertelt, dan wordt iedereen wakker, gaat rechtop zitten en hangt aan zijn lippen. Net zo gaat het bij legendarische, vaak bezongen heiligen uit de categorie Joris, Christofoor of Barbara bijvoorbeeld: je zult merken dat die veel vromer vereerd worden dan Petrus of Paulus, of zelfs Christus zelf. Maar dat doet hier niet ter zake.
57
Pausen, kardinalen en bisschoppen beconcurreren de praktijken van vorsten allang en overtreffen ze al bijna. Dus als zo iemand bedenkt wat een stralende sneeuwwitte albe betekent, namelijk een leven dat van alle smetten vrij is; waar de mijter met zijn twee punten die bovenaan door één enkele knoop worden samengehouden voor staat, dat wil zeggen volmaakte kennis van het Oude en het Nieuwe Testament; en de hand die door een handschoen beschermd wordt: zuivere toediening van de sacramenten, vrij van alle contact met het menselijke; en de staf: natuurlijk zeer oplettende zorg voor de kudde die hem toevertrouwd is; en het kruis dat voor hem uitgedragen wordt: niets anders dan de overwinning op alle menselijke hartstochten. Kortom, als hij deze en allerlei soortgelijke dingen zou nagaan, zou hij dan niet triest en onrustig leven? Maar nu weiden ze zichzelf en nemen het ervan. De zorg voor hun schaapjes dragen ze ofwel aan Christus zelf op of schuiven ze af op hun zogenaamde broeders en vicarissen. Zelfs wat hun eigen naam wil zeggen zijn ze vergeten, dat het woord bisschop, episkopos, ‘opziener’ betekent, en daarmee: inspanning, zorg, vooruitzien; in plaats daarvan zien ze er uitsluitend op toe dat ze geld binnenhalen, en daarbij houden ze hun ogen wijd open.
63
(…)
Bovendien schrijft de heilige schrift ook openhartigheid toe aan de dwaas; de wijze daarentegen vindt niemand van zijn eigen niveau. Zo vat ik in elk geval de woorden van Prediker in hoofdstuk 10 op: ‘Maar waar de dwaas ook gaat, zijn verstand ontbreekt en hij vindt allen dwaas’ (Prediker 10:3). Is dat niet buitengewoon grootmoedig, iedereen aan jezelf gelijkstellen en, ondanks de enorme eigendunk die iedereen heeft, je goede eigenschappen met iedereen delen? (…) En ook Paulus, de grote apostel der heidenen, aanvaardt gretig de betiteling ‘dwaas’ in zijn brief aan de Korintiërs: ‘ik spreek als een dwaas – en meer’ (2 Korintiërs 11:23), alsof het een schande is om in dwaasheid voor een ander onder te doen.
Maar daar hoor ik de filhelleentjes al protesterend krijsen, het soort dat dolgraag kraaien de ogen uitsteekt, of in dit geval bijna alle contemporaine theologen blind maakt door ze met hun annotaties in dichte mist te hullen; nummer twee, zo niet nummer één, in die zwerm is mijn vriend Erasmus, die ik wel vaker met ere noem. ‘Wat een dwaas citaat!’ zeggen ze. ‘Dat past precies bij Zotheid. Wat de apostel voor ogen heeft, is iets heel anders dan jouw fantasieën, want hij bedoelt met zijn woorden helemaal niet dat hij dommer dan anderen wil lijken: nadat hij eerst had gezegd “dienaren van Christus zijn zij; ik ook” en zich haast opschepperig ook op dit punt op dezelfde hoogte als anderen had gesteld, heeft hij dat later gecorrigeerd in “ik meer”, omdat hij vond dat hij helemaal niet op één lijn stond met de andere apostelen als het ging om de dienst aan het evangelie, maar heel wat beter was. Maar omdat hij aan de ene kant wel wilde dat men de juistheid hiervan inzag, aan de andere kant geen aanstoot wilde geven door het te arrogant te formuleren, dekte hij zich in door zich als een dwaas te presenteren: “ik spreek als iemand die niet goed wijs is”; want hij wist wel dat het het privilege van dwazen is om straffeloos de waarheid te spreken.’
Ik laat die lieden maar discussiëren over wat Paulus met zijn woorden bedoelde. Ík volg de grote dikke vette theologen die het populairst zijn en met wie het grootste deel van de doctores, zo helpe mij Zeus almachtig, liever de verkeerde weg inslaat dan zich achter de correcte visie van die vermaledijde drietaligen te stellen. Unaniem vinden de heren die halve Grieken eerder gieren.