De Thora van Mozes
Datum/Tijd
Datum - 02/03/2019
18:30 - 20:00
Locatie
Ontmoetingskerk
Categorieën
Alex van Heusden
Er zijn woorden opgedragen – woorden van bevrijding, woorden als een weg om te gaan, uit onland, uit harde dienst, naar het land der vrijheid. Die woorden zijn Thora, ‘onderwijzing’, leerstof dus – je moet leren hoe je leven moet, een gaaf mens worden, bedacht op andere, naaste mensen. En als je faalt, niet opgeven. Leren vallen en opstaan. Het goede dat je overkomt en volbrengt, maar ook de afgronden die geslagen worden door je kwetsbaarheid, door verdriet, pijn en leed – onderga dat alles niet alleen, denk erover na, grondig, om ervan te leren.
Dat is allemaal Thora. En het visioen van een nieuwe wereld is Thora. Dat koester je niet vanzelf, dat zit niet in je DNA. Ook het visioen, gegoten in de taal van de hoop, moet je leren, áánleren; blijvende training, permanente educatie is vereist om het niet weer áf te leren.
Oeroude woorden, die van Thora, maar niet afgestorven, niet afgedaan: van week tot week, van jabbat naar zondag worden ze voorgelezen in synagogen en kerken wereldwijd. Geproefde woorden, als honing zo zoet. In de getto’s van Polen leerde men kleine kinderen het alefbeet, het Hebreeuwse alfabet, door hen houten lettertjes te geven waarop honing was gesmeerd. Dat ze smaak zouden krijgen voor de zoetheid van de Thora, dat ze de Thora zouden liefhebben, in hun hart prenten, bergen in het binnenst van hun ziel.
De Thora is onlosmakelijk verbonden met de man Mozes. ‘In het land Egypte was de man Mozes zeer groot in de ogen van de dienstknechten van Farao en in de ogen van het volk’ – zo lezen we in het Uittochtboek (11:3), nadat Egypte is getroffen door negen plagen en er nog één zal volgen. De man Mozes. De Joodse traditie noemt hem Mosjee rabbenoe, ‘Mozes, onze leraar’. Zijn naam en faam wordt benaderd door één ander, ook Mozes geheten, rabbi Mosjee ben Maimon, afgekort Rambam, Maimonides, leraar in Córdoba en arts in Caïro, onder islamitische heerschappij in de tweede helft van de dertiende eeuw. Daarom zegt de Joodse traditie: ‘Tussen Mozes en Mozes was er niemand als Mozes.’
Toen, in de tweede helft van de dertiende eeuw, leefden er Joodse geleerden die, aanvankelijk aarzelend, daarna met grote zelfverzekerdheid, opperden dat het niet juist is Mozes op te voeren als schrijver van de vijf boeken van Mozes. Om te beginnen: het laatste hoofdstuk, over de dood van Mozes, kan hij zelf niet hebben opgetekend – ook postuum niet. En de rest? Allemaal van later tijd.
En toch, wij blijven zeggen: de Thora is van Mozes. In maar liefst vier van de vijf boeken ‘van Mozes’ komt hij voor, als leraar en leider van het volk. Mosjee rabbenoe, hoofdpersonage in een legendarisch groot verhaal – van bevrijding. Het begint met een pasgeboren jongetje dat gered wordt uit het water, geadopteerd door Farao’s dochter en, eenmaal volwassen, uitgaat naar zijn broeders en ziet hun zware lasten (Exodus 2:11). Wat hij ziet, de harde dienst, de dwangarbeid, de vernedering, dat ziet ook God. ‘De kinderen van Israël zuchtten, vanuit hun dienst. Zij schreeuwden en hun roepen om hulp steeg omhoog naar God, vanuit de dienst’ (Exodus 2:23). En dan vier keer ‘God’ als onderwerp (Exodus 2:24-25):
God hoorde hun gehuil,
God gedacht zijn verbond met Abraham, met Izaäk en met Jakob,
God zag de kinderen van Israël,
God wist.
Horen, gedenken, zien en weten – vier werkwoorden van erbarmen en genade. Dus God ‘erbarmend, genadig, lankmoedig’. Wie God? Het Hebreeuwse woord voor God, elohiem, is geen eigennaam, maar een soortnaam: alle goden zijn elohiem. Wie God? Welke God te midden van de goden? God ‘erbarmend, genadig, lankmoedig’. God die afdaalt om te bevrijden. Wat voor voorstelling is dat? Die van God op een hoge troon gezeten, zoals goden en heersers tronen. De God van bevrijding onderscheidt zich van Farao en van andere goden door van zijn troon af te dalen naar zijn mensen in hun nood.
En dat is de les van het verhaal over de roeping van Mozes. In het derde hoofdstuk van Exodus, in het beroemde verhaal van de brandende doornstruik – ‘de braambosch’ van de Statenvertaling – krijgt Mozes de opdracht zijn volk uit te leiden, uit Egypte weg. Als afgezant en dienstknecht van Israëls God wordt hij belast met de leiding van het volk. In de mens Mozes toont de God-Bevrijder dat hij solidair is met de kinderen van Israël en afdaalt om in hun midden te zijn.
Mozes komt bij de berg van God, de Horeb, ook Sinai genaamd. Daar de doornstruik brandend, lichterlaaie, maar de doornstruik wordt niet verteerd. Volgens een midrasj, Joodse uitleg, kreeg Mozes dit schouwspel te zien om hem ervan te overtuigen dat het volk Israël niet ten onder zou gaan in de vuur-oven van Egypte.
Mozes wordt geroepen bij zijn naam. Hij antwoordt: ‘Hier ben ik.’ Maar als God hem opdraagt te gaan naar Farao en de uittocht in gang te zetten, sputtert Mozes tegen, hij wil niet. Eerst zei hij: ‘Hier ben ik.’ Dan vraagt hij: ‘Wie ben ik dat ik naar Farao ga?’ Het antwoord is: ‘Omdat ik zal zijn met jou.’ En dat blijkt de naam te zijn van deze God.
‘Ik zal er zijn zoals ik ben.’ ‘Ik zal er zijn voor jou.’ ‘Ik zal er zijn doordat ik jou stuur.’ Zijn naam is dat hij mensen stuurt naar mensen die in nood verkeren. Ik, JHWH. Vier Hebreeuwse letters, j-h-w-h. Niet zomaar ‘god’, niet het Opperwezen van een gangbaar spraakgebruik, niet de ‘iets’ van de ietsisten. God met zijn naam, ‘Ik zal er zijn’, en die naam betekent heel concreet: geen diensthuis, geen slavernij, geen onderwerping van mensen. ‘Ik die jou uitgeleid heb uit het diensthuis Egypte, ik ben jouw God.’ Jij zult niet, jij zult niet, niet moorden, niet stelen, het huis van je naaste niet begeren.
Als Mozes de kinderen van Israël heeft uitgeleid uit het diensthuis Egypte, brengt hij hen naar de berg van zijn roeping, de Sinai (Exodus 19:4):
Gij, gij hebt gezien wat ik gedaan heb tegen Egypte,
ik heb u op adelaarsvleugels gedragen,
ik deed u komen naar mij.
Het beeld van de adelaarsvleugels verbindt de bevrijding uit het diensthuis Egypte met het onderricht aan de voet van de berg Sinai. De God-Bervijder, die met zijn naam, heeft het volk op zijn vleugels gedragen de vrijheid in – nu moet het leren vliegen op eigen kracht. Daar aan de voet van de Sinai ontvangt het volk het brood dat het nodig heeft om volwassen te worden, dat wil zeggen: drager van de vrijheid die pas werkelijk wordt als zij de verantwoordelijkheid voor de ander aanvaardt. Geen vrijheid die ontaardt in willekeur. Want willekeur leidt tot onderwerping opnieuw van mensen door mensen. Daarom sprak de Joodse wijsgeer Emmanuel Levinas over ‘moeilijke vrijheid’ – vrijheid die aan grenzen gebonden is.
Mosjee rabbenoe. Mozes onze leraar. Je kunt enkel een goede leraar worden als je eerst zelf gaat leren. En als je blijft leren. Dat weet ik uit eigen ervaring. En een leraar leert het meest van zijn leerlingen. Door zorgvuldig naar hen te horen.
In het boek Exodus staat geschreven dat Mozes van tijd tot tijd het mobiele heiligdom, de Tent der Ontmoeting, binnenging om daar te spreken met zijn God. Dan staat er (Exodus 33:11):
JHWH sprak met Mozes van aangezicht tot aangezicht
zoals een mens spreekt met zijn naaste.
Oude Joodse uitleg tekent hierbij aan dat van aangezicht tot aangezicht spreken niet hetzelfde is als zien van aangezicht tot aangezicht. Dat Mozes met JHWH van aangezicht tot aangezicht heeft gesproken, betekent dat leerling en leraar zich bogen over dezelfde les van de Thora. God ontmoeten, deze God van de Joodse Schrift, geschiedt waar mensen zich buigen over lessen van Thora. Levenslessen zijn dat, over hoe te leven van mens tot mens op deze aarde.
De roeping van Mozes is ons aller roeping. Uitgaan naar mensen die in nood verkeren. Bevrijding in de geest van het onderricht van Mozes, in de geest van de Thora, is het afbreken van scheidsmuren.
Zie hoe deze wereld georganiseerd is… Wereldorde? Wereldwanorde. Omdat deze wereld zo georganiseerd is, zo wanordelijk, zijn mensen gedwongen te vluchten, een veilig heenkomen te zoeken en zo aangewezen op de genade van andere mensen. Of zij zoeken geluk, een beter leven met meer kansen.
In zijn roman Dit zijn de namen schrijft Tommy Wieringa:
Eens stonden landen en continenten open voor hen die het geluk zochten, grenzen waren zacht en doorlaatbaar – nu waren ze in beton gegoten en met prikkeldraad omhangen. Als blinden tastten de reizigers met duizenden tegelijk de muren af, op zoek naar zwakke plekken, een bres, een gaatje waar ze doorheen konden glippen. Een golf van mensen spoelde tegen die muren aan, het was onmogelijk om ze allemaal tegen te houden. Ze kwamen met ontelbaren en ieder van hen leefde in de hoop en verwachting dat hij bij de gelukkigen hoorde die de overkant zouden bereiken. Het was het gedrag van het dier dat in zwermen reist, dat met het verlies van individuele leden rekening houdt, maar als soort zal overleven.
Overal in deze wereld staan scheidsmuren opgericht. En het wil ons maar niet lukken deze scheidsmuren af te breken, grenzen te overschrijden, huidskleur te negeren – kortom, anderen te ontmoeten als mensen; mensen zoals wij. Waarom lukt dat niet? Waarom ook in onze eigen samenleving zo mondjesmaat?
Kunnen wij dat veranderen? Kunnen wij zelf veranderen? Om ergens te beginnen – maar niet willekeurig ergens: ons taalgebruik. Er is iets aan de hand met onze taal. Hoe wij spreken over anderen. Met onze taal richten wij scheidsmuren op. ‘Wij’ tegenover ‘zij’. De roep om minder Marokkanen. En die ‘zij’ hangen een ‘achterlijke religie’ aan: de islam een leugen, Mohammed een schurk en de koran vergif. Laat nu, ten tijde van de Verlichting, precies hetzelfde gezegd zijn over het Jodendom. Dat werd in de achttiende eeuw bestempeld als een ‘achterlijke religie’, een primitief stadium in de ontwikkeling van de menselijke geest, die haar voltooiing bereikt, uiteraard, in het christendom.
Wie zijn ‘wij’? Wie zijn ‘zij’? Al die boze mensen in dit land die hun angst en onzekerheid, hoe begrijpelijk ook, ventileren op vreemde anderen. En hoe dat wordt aangemoedigd en gerechtvaardigd in de hoogste politieke echelons. We hebben een steile weg te gaan. Het verhaal van Mozes, een verhaal ven bevrijding, is ons kompas op deze steile weg. Het gebiedt ons de onverschilligheid van ons af te werpen, het cynisme te weerstaan, en voluit te zeggen: ‘Hier ben ik – stuur mij naar mensen die verkeren in nood.’ Dat wij zo kiezen voor het leven, voor al wat leeft. Zeg ‘amen’ – zo moge het zijn.