Leerhuis: Wie was Paulus?
Datum/Tijd
Datum - 17/11/2022
19:00 - 21:00
Locatie
Johanneskerk
Categorieën
Leerhuis door Alex van Heusden
Klik <HIER> voor de .pdf hand-out
Een radicale Jood
De zeven brieven van Paulus
Wie was Paulus?
1.
Levensloop
omstreeks 15 30 34 34-37 37 37-42 42-44 45-48 48/49 49-52
52-54
winter 54/55
55-56 56-58 winter 58/59 circa 64 |
geboren in Tarsos? of in Jeruzalem en daar opgegroeid? kruisdood van Jezus Paulus in Damascus Paulus in Arabia (de woestijn) en Damascus eerste bezoek aan de gezondenen in Jeruzalem Paulus in Tarsos Paulus in Antiochië eerste reis met Bar Naba [Barnabas] vergadering in Jeruzalem tweede reis – verblijf van anderhalf jaar in Korinte eerste brief aan ekklèsia van Tessalonika derde reis – verblijf van tweeëneenhalf jaar in Efeze briefwisseling met de ekklèsia van Korinte en die van Filippi brief aan Filemon vervolg derde reis – Macedonië afronding briefwisseling met Korinte en Filippi drie maanden in Korinte brief aan de Galaten brief aan de Romeinen reis naar Jeruzalem gevangenschap in Caesarea reis naar Rome gestorven – volgens traditie in Rome terechtgesteld |
Authentieke brieven van Paulus
Romeinen 1 Korintiërs 2 Korintiërs Galaten Filippenzen 1 Tessalonicenzen Filemon |
Niet-authentieke Paulusbrieven
Efeziërs 2 Tessalonicenzen Kolossenzen 1 Timoteüs 2 Timoteüs Titus
|
Paulus over zichzelf
Besneden op de achtste dag,
uit het geslacht van Israël, de stam Benjamin, Hebreeër uit Hebreeën,
naar de Thora een Farizeeër,
naar ijver een vervolger van de ekklèsia,
naar de gerechtigheid der Thora onberispelijk…
Filippenzen 3:5-6
Want ook ik ben een Israëliet,
uit het zaad van Abraham, uit de stam Benjamin…
Romeinen 11:1
Zijn zij Hebreeën? Ik ook!
Zijn zij Israëlieten? Ik ook!
Zijn zij uit het zaad van Abraham? Ik ook!
2 Korintiërs 11:22
2.
Paulus in het vroege christendom
De dominante voorstelling van Paulus in de eerste eeuwen van het christendom was die van de martelaar. Dat blijkt onder meer uit de iconografie (zie power-point), maar ook uit een geschrift onder de titel Handelingen van Paulus, dat gedateerd moet worden tegen het einde van de tweede eeuw.
Het martelaarschap van Paulus in Rome 5
(…)
Toen ging Paulus met zijn gezicht naar het oosten staan.
Hij hief zijn handen ten hemel en bad langdurig.
En toen hij in zijn gebed in het Hebreeuws met de vaderen had gesproken,
strekte hij zijn hals uit zonder verder te gaan.
En toen de beul hem het hoofd afsloeg
spatte er melk op de kleren van de soldaat.
De soldaat en allen die daarbij stonden
verbaasden zich toen ze het zagen
en loofden de God die Paulus een zodanige eer waardig had gekeurd.
Handelingen 28
30
31
|
Hij bleef twee volle jaren in zijn eigen huurwoning en ontving allen die tot hem kwamen. Hij verkondigde het koninkrijk van God en leerde over de heer, Jezus, de Messias, in alle vrijheid, zonder belemmering. |
1 Clemens 5
6 Zes maal in boeien geslagen,
verjaagd, gestenigd,
werd hij een verkondiger in oost en west
en ontving hij de ware roem voor zijn geloof.
7 Nadat hij de hele wereld de gerechtigheid had onderwezen
en hij tot de uiterste grens van het westen gekomen was
en getuigenis had afgelegd ten overstaan van de machthebbers,
nam hij afscheid van de wereld
en ging naar de heilige plaats.
Romeinen 15
23
24 |
Nu heb ik in deze streken geen plaats meer en al vele jaren heb ik het verlangen naar jullie te komen om vervolgens naar Spanje te kunnen reizen. |
3.
Bij name geroepen
Handelingen
9:1 Saulos, hij,
nog altijd dreiging en moord briesend tegen de leerlingen van de heer,
ging naar de hogepriester.
2 Hij eiste van hem brieven voor de synagogen in Damascus:
mocht hij enkelen vinden die van ‘de Weg’ waren,
mannen én vrouwen,
hij zou hen, in boeien geslagen, wegvoeren naar Jeruzalem.
3 Toen hij op weg was geschiedde:
hij naderde Damascus,
plotseling omstraalde hem licht uit de hemel.
4 Hij viel op de grond,
hij hoorde een stem die hem zei:
Sjaoel, Sjaoel, waarom vervolg jij mij? Genesis 22:11; Exodus 3:4
5 Hij sprak:
Wie ben jij, heer?
En hij:
Ik ben het, Jezus, die jij vervolgt.
6 Maar sta op en ga de stad in,
daar zal jou worden gezegd wat je moet doen.
7 De mannen die met hem onderweg waren, stonden sprakeloos:
zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand.
8 Saulos werd opgetild van de grond.
Toen zijn ogen werden geopend, zag hij niets.
Zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus.
9 En drie dagen lang zag hij niet
en hij at niet en hij dronk niet.
10 In Damascus was een leerling met de naam Chananja [Ananias]
en de heer sprak tot hem in een visioen:
Chananja.
Hij sprak:
Hier ben ik, heer.
11 De heer tot hem:
Sta op, ga de straat in die ‘Rechte’ genoemd wordt
en vraag in het huis van Juda naar iemand
die Saulos van Tarsos wordt geroepen.
Want zie: hij is aan het bidden.
12 En hij zag in een visioen een man met de naam Chananja
die binnenkwam en hem de handen oplegde
zodat hij weer zag.
13 Chananja antwoordde:
Heer, van velen heb ik over deze man gehoord,
hoeveel kwaad hij heeft bedreven jegens jouw heiligen in Jeruzalem.
14 Ook heeft hij hier volmacht vanwege de hogepriesters
om allen in boeien te slaan die jouw naam aanroepen.
15 De heer sprak tot hem:
Ga, want deze is het instrument dat ik heb gekozen
om mijn naam te dragen
tot voor het aangezicht van volkeren, koningen
en kinderen van Israël.
16 Want ik, ik zal hem tonen
hoeveel hij lijden moet omwille van mijn naam.
17 Chananja ging weg en ging het huis binnen
en hem de handen opleggend sprak hij:
Saulos, broeder!
De heer heeft mij gezonden,
Jezus, die zich aan jou heeft laten zien
op de weg waarop jij kwam –
opdat jij weer zult zien en vervuld wordt van heilige geest.
18 En onmiddellijk viel het hem als schellen van zijn ogen
en hij zag weer.
En hij stond op en werd gedoopt.
19 En hij nam voedsel en sterkte aan.
Hij was een paar dagen samen met de leerlingen in Damascus.
20 Onmiddellijk riep hij uit in de synagogen:
Jezus, deze, is de zoon van God.
21 Allen die hoorden, raakten buiten zichzelf en zeiden:
Is deze het niet
die in Jeruzalem vernietigde die deze naam aanroepen
en is hij niet daarom hierheen gekomen
dat hij hen, in boeien geslagen, voert naar de hogepriesters?
22 Maar Saulos raakte meer en meer op dreef
en bracht de Judeeërs die in Damascus woonden, in verwarring,
onderwijzend dat deze de Messias is.
23 Toen er voldoende dagen waren vervuld
besloten de Judeeërs hem om te brengen.
24 Maar hun samenzwering werd aan Saulos bekend.
Zij bewaakten ook de poorten dag en nacht
om hem om te kunnen brengen.
25 Maar zijn leerlingen namen hem mee in de nacht 2 Korintiërs 11:32-33
en brachten hem door de muren
doordat zij hem lieten zakken in een mand.
26 Toen hij in Jeruzalem was aangekomen,
probeerde hij aansluiting te vinden bij de leerlingen,
maar allen vreesden hem –
ze geloofden niet dat hij een leerling was.
27 Maar Barnabas nam hem bij zich
en voerde hem naar de gezondenen.
Hij vertelde hen
hoe hij op de weg de heer gezien
en hij het woord tot hem gesproken had
en hoe hij in Damascus vrijmoedig sprak in de naam van Jezus.
28 En hij was met hen, in- en uitgaand in Jeruzalem,
terwijl hij vrijmoedig sprak in de naam van de heer.
29 Hij sprak het woord en probeerde het ook bij de Griekstaligen,
maar zij sloegen de handen ineen om hem om te brengen.
30 Toen de broeders dat te weten kwamen,
voerden ze hem weg naar Caesarea
en zonden hem uit naar Tarsos.
4.
Paulus tussen Jood en Griek
Sjaoel heette hij. Saul. Zoals de legendarische eerste koning van Israël. ‘Gewenste’ betekent die naam. Zijn Romeinse naam was Paulus. Dat betekent ‘Kleintje’. Zou dat iets zeggen over zijn lengte?
Hij zou geboren zijn in Tarsos, een Grieks-Romeinse stad in Klein-Azië, het huidige Turkije. Daar leefde een aanzienlijke Joodse gemeenschap onder de paraplu van Romeins bestuur en Griekse manieren van doen: filosofie bedrijven, offers brengen in tempels, tafelgesprekken op niveau, je aansluiten bij dan weer het ene en dan weer het andere cultische genootschap onder protectie van een uitheemse god of godin. Nu eens Isis uit Egypte, dan weer Artemis uit Efeze of Mithras de stierendoder. Hoe noemen we dit? Relishoppen. Maar wilde je aan zo’n mysteriecultus deelnemen, dan moest je flink in de buidel tasten. Enkel voor welgestelde mensen was dit religieuze vertier weggelegd.
Ook sommige Joden deden daaraan mee – Griek met de Grieken worden, ‘helleniseren’, assimilatie, een goede gelegenheid om relaties aan te knopen, ook op zakelijk terrein. Andere Joden moesten daar niets van hebben – verraad aan de God van Israël en aan de vaderlijke overleveringen, de Joodse manier van leven.
‘Afgezonderden’
In zijn jonge jaren was Sjaoel een overtuigde tegenstander van elke vorm van assimilatie. Daarom sloot hij zich aan bij de peroesjiem, de partij der ‘afgezonderden’ – we kennen ze onder de naam ‘Farizeeën’. De peroesjiem staan een strategie van afzondering voor: Joden moeten zich onderscheiden van de niet-Joden in hun omgeving door te leven volgens de Farizese halacha – dus de Farizese manier van leven. Met dit doel voor ogen stuurden de Farizeeën in Jeruzalem ‘gezondenen’ (sjelichiem) naar de steden in het Romeins Imperium. Ook Sja’oel werd met een dergelijke taak belast. Volgens het boek Handelingen der Apostelen toog hij naar Damascus om de volgelingen van Jezus Messias, de mannen en vrouwen van ‘de weg’, zoals ze werden genoemd, met harde hand op het spoor van de Farizese afzondering te brengen. Zo lezen we (Handelingen 9:3-9):
Toen hij op weg was geschiedde:
hij naderde Damascus,
plotseling omstraalde hem licht uit de hemel.
Hij viel op de grond,
hij hoorde een stem die hem zei:
Sjaoel, Sjaoel, waarom vervolg jij mij?
Hij sprak:
Wie ben jij, heer?
En hij:
Ik ben het, Jezus, die jij vervolgt.
Maar sta op en ga de stad in,
daar zal jou worden gezegd wat je moet doen.
De mannen die met hem onderweg waren, stonden sprakeloos:
zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand.
Saulus werd opgetild van de grond.
Toen zijn ogen werden geopend, zag hij niets.
Zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus.
En drie dagen lang zag hij niet
en hij at niet en hij dronk niet.
Dit is een verhaal. Een zogeheten ‘roepingsverhaal’. Zo hoorde je in de toenmalige wereld zo’n verhaal te vertellen. Groot, verblindend licht. Een stem die iemand roept bij name, tot twee keer toe: ‘Mozes, Mozes’. En hier: ‘Sjaoel, Sjaoel’. Hij wordt geroepen bij zijn Hebreeuwse naam – de naam die hij ontving bij zijn geboorte. Hij krijgt een opdracht mee: de stad in te gaan, daar zal hem worden gezegd wat hij doen moet. Na drie dagen in het graf, in diepe duisternis, zonder eten en drinken. Waar een mens doorheen moet die plotseling of gaandeweg tot het inzicht komt dat alles radicaal anders moet. Een nieuwe geboorte.
Vreedzame betrekkingen
Ongetwijfeld was Sjaoel op de hoogte van de toenemende spanningen tussen Joden en Grieken, dat wil zeggen: allen die geen Joden zijn, in de jaren dertig van de eerste eeuw. En hij kwam tot de bevinding dat niet enkel de culturele assimilatie, maar ook de Farizese strategie van afzondering tot niets zou leiden. Sjaoel begon te vrezen voor de toekomst van het Joodse volk en daarom koos hij voor een andere strategie: die van het streven naar nieuwe vreedzame betrekkingen tussen Joden en Grieken.
Naast de Farizeeën waren de Joodse aanhangers van Jezus Messias actief in de diaspora. Ook zij stuurden ‘gezondenen’ (Hebreeuws: sjelichiem; Grieks: apostoloi) naar de steden in het imperium. Sjaoel sloot zich aan bij de messiaanse beweging in naam van Jezus, voor hem de enige mogelijkheid om zijn nieuwe doelen te realiseren. Want daar, in die Jezus-groepen, probeerden Joden en Grieken gezamenlijk op te trekken en uitsluiting over en weer tegen te gaan.
Hij zou zich hebben ‘bekeerd’ – dat is het gangbare verhaal. En zo wordt die ervaring op weg naar Damascus in de regel geduid. Maar daar beginnen de misverstanden. Want onder bekering verstaan we gewoonlijk de overgang van de ene godsdienst naar de andere. Sjaoel was een Jood, hij bekeerde zich en werd een christen. Maar zo is het niet. Evenals de andere Joden die volgelingen werden van Jezus Messias, is Sjaoel altijd Jood gebleven. Nergens in de brieven, die van hem bewaard zijn gebleven, noemt hij zich een christen. Daarin benadrukt hij juist zijn Jood-zijn. ‘Want ook ik ben een Israëliet’, schrijft hij in een van zijn brieven, ‘uit het zaad van Abraham, uit de stam Benjamin’ (Romeinen 11:1).