Viering met Theo Menting – Opening nieuw seizoen

Datum/Tijd
Datum - 04/11/2023
18:30 - 19:45

Locatie
Johanneskerk

Categorieën


overdenking, door Theo

Afgelopen woensdag,

1 november – Allerheiligen,

verscheen er in het dagblad Trouw

een brief van Marc van Dijk,

biograaf van Huub Oosterhuis.

Hij went zich tot de gestorvene

en schrijft:

 

         Beste Huub,

         Vergeef me de absurde keuze om je te schrijven.

Het ligt niet in de lijn der logica dat je nog ergens bent.

Maar met Allerheiligen en Allerzielen volgen we niet enkel de lijn der logica.

We proberen een lijntje naar boven te leggen, of naar hierna.

 

Je schreef er zelf over:

‘Op de avond van 1 november worden in zuidelijker landen, in België al, lichtjes op de graven gezet.

Op 2 november worden ook in onze streken de graven van kort of lang geleden gestorven geliefden met bloemen geëerd.

‘Allerzielen’ wordt die dag genoemd, sinds de monniken van Cluny in de elfde eeuw hem hebben uitgevonden.

Waar zijn onze doden? Toch niet daar, in die graven?’

 

Nu heb je zelf een graf. Dat is nog even wennen.

Tijdens je uitvaart, een indrukwekkend afscheidsritueel van tweeënhalf uur in de Amsterdamse Westerkerk, vond ik het moeilijk om me te realiseren dat jij in die kist lag. Dat leek me niks voor jou.

 

Je sprak tijdens het afscheid van honderden mensen:

van je eigen vader – de eerste uitvaart ooit waarin je als priester voorging – tot prins Claus.

Je vond het belangrijk om de doden te gedenken, je was er voorbeeldig in. Je kon laten zien waarin ze uitblonken.

Waarin ze heilig voor je waren.

Overigens zonder ze heilig te verklaren.

Daar zijn onze doden in elk geval: in onze verhalen over hen.

Maar koesterde jij daarnaast ergens diep van binnen nog de hoop op een God die met je dood niet zou ophouden er te zijn voor jou?

Je schreef er meer dan eens over.

Hoe zoiets zou kunnen, liet je dichterlijk in het midden.

‘Ik zal wel zien’, schreef je. – aldus Marc van Dijk.

 

Waar zijn onze doden?

Toch niet daar, in hun graven?

 

De laatste bladzijden van het boek Deuteronomium

zijn gevuld met de beschrijving van de indrukwekkende

en ontroerende sterfscene van Mozes.

 

Mozes sterft zoals hij had geleefd:

in grote eenzaamheid en dichtbij de EEUWIGE, geprezen zij zijn naam.

Moederziel alleen had hij in een biezen kistje gelegen,

omringd door de wateren van de dood.

 

Alleen had hij aan het hof van Farao gewoond, ver van huis.

Alleen was hij naar Midjan gevlucht, om er als vluchteling de kudde van Jethro te hoeden.

Alleen was hij toen hij uit de brandende bremstruik die Stem hoorde:

Ga jij!

 

Alleen streed hij zijn geloofsstrijd, tot hij uiteindelijk moed vatte en zijn roeping aanvaardde.

 

Alleen weerstond hij Egyptes Farao in het aangezicht

en alleen ging hij zijn volk voor in die wondere nacht,

anders dan alle andere nachten.

 

En nu is Hij de berg opgegaan.

Hij is op een steen gaan zitten.

En toen hij daar zo zat,

aan de rand der tijdeloosheid,

waar vergezichten opengaan,

toen zijn – zo zegt een rabbijnse vertelling –

de kinderen Israëls gekomen

om afscheid van hem te nemen.

 

Eén voor één liepen de mensen achter hem langs.

Niet vóór hem langs,

want dan hadden ze de oude man het zicht op het land benomen.

Nee, achter hem langs gingen zij, één voor één,

en één voor één legden zij een hand op zijn schouder.

 

En steeds wanneer hij weer een hand op zijn schouder voelde,

legde Mozes zijn hand op de hunne,

als een laatste vaarwel.

 

Totdat…

totdat er op een gegeven ogenblik geen hand meer was.

Allen waren voorbijgegaan.

Ook de laatste was voorbijgegaan.

Mozes was alleen.

 

Zo sterven wij allen.

Wij kunnen elkaar niet vasthouden.

Wij moeten elkaar loslaten.

Een mens moet alleen sterven.

De anderen gaan verder.

 

Niemand was erbij toen Mozes stierf.

 

Een klassieke sterfscene die hier beschreven wordt.

Martin Buber zegt daarover:

 

         ik moet denken aan een van de edele dieren,

         die zich van hun kudde verwijderen

         om alleen te kunnen sterven.

 

Het is ook de combinatie van kracht –

de laatste wandeling alleen,

zijn blik die niet wazig was

zijn frisheid niet geweken –

en de menselijke smart van het afscheid.

 

De grootsheid van zo’n vol leven

dat nu een einde neemt;

de eenzaamheid die hem zijn hele leven heeft omgeven

en die hier in zijn volheid en naaktheid onthuld wordt.

 

Het is ook een heel menselijk beeld

wat hier beschreven wordt.

Mozes was geen mens zonder zonden.

Hij was toornig als de God van de Thora zelf,

geduldig en ongeduldig,

bescheiden en autoritair,

een welsprekend man met ooit een spraakgebrek,

moedig met bange momenten,

een profeet maar niet heilig.

 

Zijn graf is nooit een heilige plek geworden

of een bedevaartsoord,

want niemand wist en weet waar hij begraven is.

Nergens is Mozes aanwijsbaar dood.

Wie hem zoekt, zoeke hem niet in een graf.

Wie de dode wil eren,

ere het levende woord

dat hij uit den hoge mee naar beneden nam.

 

Wellicht is dat het

de laatste bladzijden van de Thora

ons willen vertellen:

het boek van de Thora eindigt niet met de dood.

Er wordt geen punt gezet

maar een komma.

Immers, nu komt het er op aan,

nu is het aan ons:

horen naar dat woord

doende dat woord.

 

Een woord tegenover alle afgoderij is het,

een woord dat niet dood is maar levend:

dat woord dat klinkt tot op vandaag.

Heb lief de ENE met heel je verstand,

met heel je hart, met heel je ziel

en je naaste die een mens is als jij.

 

Doe recht aan weduwe en wees

neem in je midden op de vreemdeling

want eens ben jezelf een vreemdeling geweest.

 

Doe de Thora

en doe recht aan de Naam: Ik zal er zijn.

 

Dat woord, als een richting ons ingegeven,

gaat met ons mee,

is visioen geworden van een nieuwe hemel

en een nieuwe aarde.

Een visioen van gerechtigheid en vrede.

 

En hoe groot is ons verlangen naar dat visioen.

Hoezeer zien wij reikhalzend uit naar die dag.

In deze wereld, zo vol oorlog en geweld.

 

Wat staat ons hier en nu te doen, Huub? –  zo schrijft Marc van Dijk,

Als ik de verschrikkingen zie in Israël en Gaza,

kan ik niet anders dan aan je denken.

We kunnen jou niet meer om commentaar vragen, of om raad.

Maar ook al was je bepaald geen heilige, je hebt toch heel wat voorgeleefd.

 

Je was ‘van de oorlog’, zoals je zelf zei.

Je volgde het leed in de wereld intensief – van Vietnam tot Chili en Zuid-Afrika.

En dat niet alleen: je ging voor in vredesdemonstraties, voerde vaak de stoet aan.

Je schreef je werk nooit als een zoet-religieuze uitvlucht die de kansloze slachtoffers en vluchtelingen negeerde, maar altijd tegen de gitzwarte achtergrond van ‘deze rampzalige wereld’.

Religie mocht ons nooit in slaap sussen, moest ons juist wakker maken, bij de les houden.

De opdracht die Mozes en de profeten van het Israël uit de Bijbel ons geven is even eenvoudig als onmogelijk: ‘Red hen die geen verweer hebben.’

 

Gelukkig hebben we je liedjes nog.

Voor degenen die ze met regelmaat zingen worden ze een leerschool – om het uit te houden in deze wereld waarin ‘God zwijgt in alle talen’. Om vast te houden aan het visioen van vrede, tegen de harde feiten in. Om je geheugen te versterken en je geweten te scherpen, ook tijdens Tweede Kamerverkiezingen die werden uitgeschreven vanwege onenigheid over de bereidheid om de gezinnen van oorlogsvluchtelingen op te vangen.

Voor jou is er een leven na de dood, Huub:

je wordt wekelijks gezongen, in meerdere talen.

En wie jouw werk zingt, traint zich om het visioen hoog te houden.

 

Ja, laten we zingen

laten we ons trainen om het visioen hoog te houden.

Laten we zingen tegen de klippen op.

 

Laten we zingen over dat boek

dat Grote Verhaal

waarin geschreven staat

dat wij zonder angst zullen leven

wat wij lezen.

Liefde tegen liefdespijn, vriendschap tegen duizend vrezen,

zoet dat bitter kan genezen, mens voor mensen, recht en vrede,

licht en adem, heel veel leven –

 

zo moge het zijn.

 

 

ORDE VAN DIENST

  • Stilte
  • welkom door Wil van Egmond
  • kaars
  • onze hulp in de naam, uit: Hij onze God Hij Één, vl 678
  • voorzang door Theo
  • gebed door voorganger
  • voorlezing: Deuteronomium 34, 1-10
  • psalm 121 vrij, kom jij hoog van de bergen
  • overdenking, door Theo
  • stilte
  • lied: boek jij bent geleefd, vl 491
  • muziek
  • AGAPE
  • Inzameling
  • brood en wijn
  • vredewens, door Theo
  • tafelgebed: gezegend gij in uw verborgenheid, vl 681
  • voorzang door Theo
  • delen van brood en wijn
  • muziek
  • lied: om te zien een nieuwe aarde
  • voorbede door voorganger, (ook Allerzielen?)
  • onze vader, Taizé, Rachmaninov, vl 246
  • zegenwens
  • lied: ‘t zal in alle vroegte zijn, vl 919

Dirigent: Karel Baken

Pianist: Ronald Kamminga