1e Online Leerhuis
Datum/Tijd
Datum - 18/11/2021
19:00 - 20:30
Categorieën
Mensheid op aarde
Genesis 1-11
Klik <HIER> voor de PDF tekst download
Klik <HIER> voor de PDF dia-presentatie
Het SOVE leerhuis in seizoen 2021-2022 heeft als thema: De weg van de mens.
We lezen verhalen over Abraham, Izaäk, Jakob en Jozef, vergezeld door Sara, Hagar, Rebekka, Lea en Rachel. Verhalen van mensen op weg, op de vlucht, in den vreemde, in ballingschap – één grote migratiebeweging.
THEMA: Mensheid op aarde
Deel 1: Genesis 1-11 in vogelvlucht
1
Scheppen of scheiden? Of beide?
Beresjiet/In den beginne/Genesis
1:1 In den beginne schiep God de hemel en de aarde.
2 De aarde was woest en leeg,
duisternis over de oervloed –
de adem van God scheerde over de wateren.
3 God sprak:
Er zij licht.
Er was licht.
God zag het licht, het was goed.
God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis.
5 God riep het licht en noemde het ‘dag’,
de duisternis riep en noemde hij ‘nacht’.
Het werd avond, het werd morgen: dag een.
6 God sprak:
Er zij een gewelf in het midden der wateren
om water van water te scheiden.
Zo geschiedde.
7 God maakte het gewelf
en scheidde het water onder het gewelf van het water daarboven.
8 God riep het gewelf en noemde het ‘hemel’.
Het werd avond, het werd morgen: tweede dag.
Vertaling van Genesis 1:1-3 in de trant van Rasji:
In het begin van Gods scheppen van de hemel en de aarde
terwijl de aarde nog woest en leeg was,
duisternis over de oervloed lag
en de adem van God streek over het water,
sprak God:
Er zij licht…
Ellen van Wolde:
In het begin waarop God de hemel en de aarde scheidde
en de aarde ongegrond was en zonder fundament
en duisternis over de diepte lag
en Gods adem zwevende was over de wateren,
sprak God: ‘Er zij licht.’
Wat betekent dit voor ons begrip van Genesis 1:1? Op de eerste plaats betekent het dat de hoofdzin nog niet af is in vers 1, maar dat deze in het volgende vers of in de volgende verzen wordt voortgezet. We moeten dus vers 2 of eventueel vers 3 bij onze uitleg betrekken. Op de tweede plaats weten we dat het hier niet gaat om een absoluut begin in de tijd, maar om het beginpunt van het handelen van God dat hier gemarkeerd wordt. Wij kunnen dus niet (meer) spreken over de oeractie (actio prima) of de eerste handeling die God ooit verricht zou hebben, want op grond van deze zin kan niet worden uitgesloten dat er voorheen ook nog andere zaken zijn gebeurd of dat God andere handelingen heeft verricht. Voor alle duidelijkheid, ik zeg niet dat dit het geval is, ik zeg alleen dat de tekst zoals die hier staat niet over een absoluut begin in de tijd spreekt, maar alleen spreekt over een specifiek begin van een handeling van God. Het gaat niet over scheppen aan het begin, maar over het begin van het scheppen.[1]
ברא b-r-’ = scheppen
בדל b-d-l hif‘il = scheiden
Schepping is orde brengen in de chaos, alles op zijn plaats zetten, scheiden wat niet bij elkaar hoort.
Scheidingen die worden voltrokken:
vs 4: tussen licht en duisternis
vs 6: tussen wateren boven en wateren beneden
vs 9-10: tussen het water en het droge
vs 14: tussen dag en nacht
Consequentie van deze scheidingen voor het leven van de adám op aarde: er zijn dingen die mogen en er zijn dingen die niet mogen.
Zie Genesis 2:17: niet eten van de boom der kennis van wat goed en kwaad is.
2
Mensheid – mannelijk en vrouwelijk
1:26 God sprak:
Nu laat ons mensen maken naar ons beeld, die op ons gelijken,
om te bestieren de vissen van de zee en de vogels van de hemel,
de tamme dieren en heel de aarde,
en al het kruipende op het land.
27 En God schiep de mens naar zijn beeld,
beeld van God schiep hij hem
mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen.
28 God zegende hen en God sprak tot hen:
Weest vruchtbaar en wordt talrijk,
vervult de aarde en weest machtig over haar,
bestiert de vissen van de zee en de vogels van de hemel,
al het levende dat over het land kruipt.
29 God sprak:
Hier, ik geef je alle veldgewassen
die hun zaad zaaien over heel het land,
alle bomen met hun vruchten vol met zaad,
om van te eten.
30 En voor al het levende des lands
en voor alle vogels van de hemel
en voor al wat kruipt over het land,
voor alle levende wezens,
is alle veldgewas om van te eten.
Zo geschiedde.
31. God zag alles wat hij had gemaakt:
het was goed, meer dan goed.
Het werd avond, het werd morgen: de zesde dag.
3
De stedelijke samenleving
Beresjiet/In den beginne/Genesis
4:8 Kaïn sprak tot Abel, zijn broeder.
En het geschiedde, toen ze waren in het ruige veld:
Kaïn stond op tegen Abel, zijn broeder,
en doodde hem.
9 JHWH sprak tot Kaïn:
Waar is Abel, jouw broeder?
Hij sprak:
Ik weet het niet,
ben ik mijn broeders hoeder, ik?
10 Hij sprak:
Wat heb je gedaan?
De stem van het bloed van je broeder schreeuwt naar mij vanuit de akker.
11 En nu? Vervloekt jij, vanuit de akker
die zijn mond wijd heeft geopend
om het bloed van je broeder uit jouw hand te ontvangen.
12 Al dien je de akker,
hij zal je voortaan zijn kracht niet meer geven.
Dolend en dwalend ben je op aarde.
13 Kaïn sprak tot JHWH:
Te groot is mijn schuld om te dragen.
14 Zie, jij verdrijft mij vandaag van het aangezicht van de akker,
voor jouw aangezicht verberg ik mij,
dolend en dwalend ben ik op de aarde.
Het zal geschieden:
ieder die mij vindt, zal mij vermoorden.
15 JHWH sprak tot hem:
Voorwaar dan, wie ook maar Kaïn vermoordt,
zevenvoudig wordt het gewroken.
JHWH merkte Kaïn met een teken
opdat niet wie hem ook maar vond, hem neer zou slaan.
16 Kaïn trok weg van het aangezicht van JHWH
en vestigde zich in het land Nod-Dwaaloord,
ten oosten van Eden.
17 Kaïn bekende zijn vrouw,
zij werd zwanger en baarde Henoch.
Hij bouwde een stad
en riep de naam van de stad naar zijn zoon: Henoch.
18 Aan Henoch werd Irad-Stedeling geboren,
Irad verwekte Mechujaël-Leven,
Mechijaël verwekte Metusaël-Dood,
Metusaël verwekte Lamech.
19 Lamech nam zich twee vrouwen,
de naam van de eerste was Ada-Glans,
de naam van de tweede was Zilla-Schaduw.
20 Ada baarde Jabal,
hij werd de vader van hen die wonen in tenten en bij de kudde.
21 De naam van zijn broeder was Jubal,
hij werd de vader van al die bespelen de harp en de fluit.
22 Zilla, ook zij baarde: Tubal-Kaïn, de smid,
brander van koperen en ijzeren dingen.
De zuster van Tubal-Kaïn was Naäma-Liefje.
23 Lamech sprak tot zijn vrouwen:
Ada en Zilla, hoort mijn stem,
vrouwen van Lamech, knoop mijn spreuk in je oren:
Voorwaar, een man vermoord ik voor mijn wond,
een kind voor mijn schram,
24 want Kaïn wordt zevenvoudig gewroken,
maar Lamech zeven en zeventig maal.
25 Adam bekende andermaal zijn vrouw,
zij baarde een zoon
en riep zijn naam: Set-In plaats van –
want God heeft mij een ander zaad geplant in plaats van Abel
omdat Kaïn hem heeft vermoord.
26 Set, ook hem werd geboren een zoon,
hij riep zijn naam: Enosj-Mens.
4
Eufraat en Tigris
Beresjiet/In den beginne/Genesis
10:6 De zonen van Cham:
Koesj-Ethiopië, Mitsraïm-Egypte, Poet en Kanaän.
7 De zonen van Koesj:
Seba en Chawila
Sabta, Rama en Sabteka.
De zonen van Rama:
Seba en Dedan.
8 Koesj verwekte Nimrod,
die de eerste Sterke Man op aarde was.
9 Een machtig jager was hij
voor het aangezicht van JHWH.
Daarom zegt men:
Een machtig jager als Nimrod
voor het aangezicht van JHWH.
10 Het begin van zijn koningschap
was Babel en Erek, Akad en Kalne
in het land Sinear.
11 Uit dat land vertrok hij, naar Assoer,
waar hij Nineve bouwde –
en Rechovot-Stad en Kalach
12 en Resen tussen Nineve en Kalach –
dat is de grote stad.
5
De mensheid na de vloed
Beresjiet/In den beginne/Genesis
9:1 God zegende Noach en zijn zonen en sprak tot hen:
Weest vruchtbaar, wordt talrijk
en vervult de aarde.
2 Voor jou zal in vrees en beven zijn
al het levende op aarde,
alle vogels van de hemel,
al wat kruipt op de bodem van de aarde,
alle vissen van de zee;
in jouw hand zijn zij gegeven.
3 Alles wat beweegt en leeft
is voor jou om van te eten,
en ook alle groenten geef ik jou.
4 Maar vlees met ziel, met bloed erin, zul je niet eten.
5 Opeisen zal ik jullie bloed,
opeisen zal ik jullie zielen –
uit de hand van al wat leeft eis ik het op:
als een mens zijn broeders bloed vergiet, eis ik zijn ziel.
6 Wie van enig mens het bloed vergiet,
om die mens zal zijn bloed vergoten worden.
Want naar het beeld van God
heeft hij de mens gemaakt.
7 Gij dan, weest vruchtbaar en wordt talrijk,
wemelt op aarde, wordt talrijk daar.
[1] Ellen van Wolde, Terug naar het begin, p. 7.