Leerhuis 4 – Uit de doden opgewekt
Datum/Tijd
Datum - 15/02/2024
15:30 - 17:30
Locatie
Johanneskerk
Categorieën
Tussen dood en leven
Uit de doden opgewekt
Leerhuis SOVE 15 februari 2024
1.
Hebreeuwse bijbel
Ezechiël 37
1 De hand van JHWH was op mij.
Hij leidde mij naar buiten in de adem (roeach) van JHWH,
hij liet mij neer midden in de vallei
en die was vol beenderen.
2 Hij liet mij aan hen voorbijgaan, overal rondom,
en zie, het waren er zeer vele
over het oppervlak van de vallei.
En zie, ze waren kurkdroog.
3 Hij sprak tot mij:
Mensenkind, zullen deze beenderen leven?
Ik sprak:
Mijn heer JHWH, jij, jij weet het.
4 Hij sprak tot mij:
Profeteer over deze beenderen en zeg hen:
‘Dorre beenderen, hoort het woord van JHWH.’
5 Zo spreekt mijn heer JHWH tot deze beenderen:
‘Ik doe adem in jullie komen
en je zult leven.
6 Ik zal pezen op je leggen,
ik zal vlees over jullie heen doen gaan,
ik zal een huid heentrekken over jullie,
ik zal adem in jullie geven
en je zult leven
en je zult weten dat ik het ben, JHWH.’
11 Hij sprak tot mij:
Mensenkind, deze beenderen, zij zijn heel het huis van Israël.
Zie, zij zeggen:
‘Onze beenderen zijn uitgedroogd,
vervlogen onze hoop,
afgesneden zijn wij.’
12 Daarom, profeteer en zeg hen:
‘Zo spreekt mijn heer JHWH:
“Zie, ik zal openen jullie graven,
ik zal jullie doen gaan, opwaarts, uit je graven, mijn volk,
ik zal je brengen naar de aardegrond (adamah) van Israël.
13 Je zult weten dat ik het ben, JHWH,
als ik open jullie graven
en je doe gaan, opwaarts, uit je graven, mijn volk.
14 Ik geef mijn adem in jullie
en je zult leven.
Ik zal je neerlaten op je aardegrond
en je zult weten dat ik het ben, JHWH,
dat ik het zeg,
dat ik het doe”’ –
uitspraak van JHWH.
2.
Paulus
1 Korintiërs 15
20 Maar nu is Messias opgewekt uit de doden
als eersteling (aparchē) van hen die ontslapen zijn.
21 Want sinds dood er is door een mens,
is er ook door een mens opstanding van doden.
22 Want zoals in de Adám – mensheid – allen sterven,
zo zullen allen in de Messias levend worden gemaakt.
23 Maar ieder in de eigen rangorde:
als eersteling Messias,
vervolgens die van de Messias bij zijn aankomst;
24 daarna het uiteindelijke doel
als hij het koningschap overdraagt aan de God en Vader,
als hij zal hebben uitgeschakeld
elk regime en alle macht en kracht.
25 Want het moet dat hij koningschap uitoefent
totdat hij al zijn vijanden aan zijn voeten heeft neergelegd. Psalm 110:1
26 De laatste vijand die wordt uitgeschakeld: de dood –
27 want alles heeft hij aan zijn voeten onderworpen. Psalm 8:7
Maar als hij zegt dat alles onderworpen is,
is het evident dat hij is uitgezonderd
die alles aan hem onderworpen heeft.
28 Als alles aan hem onderworpen is,
zal ook hij, de zoon, zich onderwerpen aan hem
die aan hem alles onderworpen heeft
opdat de God zij alles in allen.
35 Maar, zegt iemand:
‘Hoe worden de doden opgewekt?
En met wat voor lichaam (sōma) komen zij?’
36 Dwaallicht!
Wat jij zaait, jij,
wordt niet levend gemaakt
als het niet gestorven is;
37 en als jij zaait,
zaai jij niet het lichaam dat worden zal,
maar een naakte korrel
die van koren kan zijn of van iets anders.
38 God geeft daaraan een lichaam
zoals hij gewild heeft,
en wel aan elk van de zaden een eigen lichaam.
39 Niet alle vlees (sarx) is hetzelfde vlees:
er is het ene voor mensen,
ander vlees voor dieren,
ander vlees voor vogels,
ander voor vissen;
40 er zijn hemelse lichamen en er zijn aardse lichamen,
met een eigen lichtglans voor de hemelse
en een andere voor de aardse;
41 een eigen lichtglans voor de zon,
een andere lichtglans voor de maan
en een andere lichtglans voor de sterren,
want qua lichtglans verschilt de ene ster van de andere.
42 Zo is het ook met de opstanding van de doden:
er wordt gezaaid in vergankelijkheid,
er wordt opgewekt in onvergankelijkheid;
43 er wordt gezaaid in vernedering,
er wordt opgewekt in lichtglans;
er wordt gezaaid in zwakheid (astheneia),
er wordt opgewekt in kracht (dunamis);
44 er wordt een stoffelijk lichaam (sōma psuchikon) gezaaid,
er wordt een geestelijk lichaam (sōma pneumatikon) opgewekt.
3.
Vroeg christendom
1 Clemens 24.1-3
1 We moeten bedenken, geliefden,
hoe de heer ons telkens leert
dat de komende opstanding zal plaatsvinden
waarvan hij Jezus Christus de eerste maakte
door hem op te wekken uit de doden.
2 Geliefden, laten we kijken naar de opstanding
die op de bestemde tijd (Grieks: kairos) geschieden zal.
3 Dag en nacht maken ons de opstanding duidelijk.
De nacht slaapt en de dag staat op;
de dag vertrekt en de nacht komt.
Het lot van de ziel
Als in de loop van de tweede eeuw de bestemde tijd uit de eerste brief van Clemens maar niet wil aanbreken, gaan christenen zich de vraag stellen, met de nodige schroom: wat gebeurt er met de ziel na de dood, waar komt die terecht, in wat voor toestand? Worden de zielen verzameld in een tijdelijke wachtkamer en zijn ze daar bij bewustzijn of slapen ze? De voorstelling van een volledig autonome ziel die afgescheiden van het lichaam opgewekt haar gang kon gaan, was voor christenen over het algemeen een sprong te hoog en te ver. De onsterfelijke, eeuwige ziel van Plato vond men niet verenigbaar met het geloof in de opstanding van het lichaam dat met de ziel zou worden herenigd. Het zou hovaardig zijn er aanspraak op te maken dat de ziel na de dood van het lichaam rechtstreeks de hemelse heerlijkheid zou binnengaan. Het was aan God om te bestemder tijd lichaam en ziel samen te voegen in een nieuwe schepping.
Volgens Tertullianus, advocaat in Carthago (160-ca. 240), gleden de zielen van de gestorvenen niet weg in een staat van totale bewusteloosheid. Ze zaten in de wachtkamer, maar hoefden zich daar niet te vervelen. Ze genoten een aangename rust in een veilige, beschutte omgeving. Zeker de goede zielen genoten, aldus Tertullianus, van een refrigerium interim, een tijdelijke afkoeling, verkwikkend als fris, helder water. Het was goed toeven daar in die andere, schaduwrijke wereld. Vergelijk het met zitten op een bank onder een boom in het park op een mooie lentedag.
Maar er waren uitzonderingen. Er waren zielen die het vergund was de tijd in de wachtkamer over te slaan en als ‘vrienden van God’ onmiddellijk het hemels paradijs te betreden – de zielen van de martelaren. (Het Griekse woord martus betekent ‘getuige’ en marturion betekent ‘getuigenis’. Een martelaar is een bloedgetuige.) Zij werden door Christus, die eruit zag als een oude man met een jong gezicht, met open armen ontvangen en gekust. Van Tertullianus stamt de fameuze uitspraak: ‘Zaad is het bloed der christenen’ (Apologeticum 50.13), doorgaans geparafraseerd als: ‘Het bloed der martelaren is het zaad van de kerk.’
‘Goden-lozen’
Ze hadden het niet gemakkelijk in het Romeinse wereldbestel, de volgelingen van Jezus. Evenals de Joden hielden zij zich op afstand van de staats- en keizercultus. Van de Joden werd dat geaccepteerd, van de christenen niet. Was je niet loyaal aan staats- en keizercultus, dan was je bijgelovig en werd je uitgemaakt voor atheos (meervoud atheoi), een ‘goden-loze’.
Voor Justinus, bijgenaamd de Martelaar (100-ca. 165), ijverig verdediger van de apostolische ecclesia, waren de goden, ook die van de Romeinse staatsreligie, ‘slechte en boze demonen’. Hij schrijft (Eerste Apologie 6.1):
Daarom worden wij atheoi genoemd. En wij bekennen dat wij met betrekking tot dergelijke goden goden-lozen zijn, maar dat zijn wij niet ten opzichte van de enig ware God, de vader van gerechtigheid en gematigdheid en de andere deugden, die vrij is van alle onreinheid.
De christenen kregen van alles in de schoenen geschoven. Volgens historicus Tacitus (54-120) gaven zij zich over aan ‘verderfelijke religieuze dweperij’ (Annales 15.44) en waren ze bevangen door ‘haat jegens de menselijke soort’ (Annales 15.38). Ook zouden zij zich schuldig maken aan incest en kannibalisme. De eerder genoemde Tertullianus schrijft in zijn verweerschrift tegen allen die zich keren tegen de christenen en hun ‘verfoeilijke praktijken’ (Apologeticum 40.1-2):
Zij denken dat van elke publieke ramp, van elke aandoening die het volk treft, de christenen de oorzaak zijn. Als de Tiber stijgt zo hoog als de stadsmuren, als de Nijl niet over de velden stroomt, als de hemel geen regen zendt, als de aarde beeft, bij hongersnood en pest luidt onmiddellijk de roep: ‘De christenen voor de leeuw!’ Zovelen voor één leeuw?
Als Tertullianus dit schrijft, op de drempel van de derde eeuw, hebben grote aantallen christenen zich reeds gevoegd naar de Romeinse mores, gedragen zich als voorbeeldige burgers en geloven zelfs dat de keizer door hun christelijke god in het ambt is geroepen. Zij bidden voor hem, voor zijn welzijn, maar voor hem wierook ontbranden, dat doen ze niet. Dominus et Deus, ‘Heer en God’, zo liet Caesar zich aanspreken. Voor de christenen die trotse Romeinse burgers waren, was Caesar wel ‘heer’, maar beslist geen ‘god’. Dat hebben ze geweten.
Door Alex van Heusden