Leerhuis 3 – Lichaam en ziel
Datum/Tijd
Datum - 18/01/2024
15:30 - 17:30
Locatie
Johanneskerk
Categorieën
Tussen dood en leven
Lichaam en ziel – Bijbel en Griekse filosofie
Leerhuis SOVE 18 januari 2024
1.
Bijbel
Genesis 2
4 Die dag dat JHWH God aarde en hemel maakte
5 – er was nog geen veldstruik op aarde,
nog geen veldgewassen waren ontsproten
want JHWH God had geen regen doen vallen over de aarde
en er was geen mens (adám) om de grond van de aarde (adamah) te dienen;
6 nevel steeg op uit de aarde (èrèts)
en drenkte heel de aardegrond (adamah) –
7 toen was het dat JHWH God de mens (adám) boetseerde,
stof van de aardegrond (adamah),
levensadem (nisjmah) blies hij in zijn neus
en de mens werd een levende ziel (nèfèsj chajah).
Genesis 5
21 Henoch leefde vijfenzestig jaar
en hij verwekte Metoesjelach.
22 Henoch, nadat hij Metoesjelach verwekt had,
wandelde met God driehonderd jaar
en hij verwekte zonen en dochters.
23 Alle dagen van Henoch waren vijfenzestig jaar en driehonderd jaar.
24 Henoch wandelde met God
en weg was hij –
God had hem meegenomen.
Aantekening
Henoch, nadat hij Metoesjelach verwekt had, wandelde met God: Aanduiding van een volmaakte verstandhouding, mogelijk de reden waarom Henoch niet sterft, maar door God wordt weggenomen, zoals later in de bijbel de profeet Elia (2 Koningen 2:1-11). Verderop in Genesis zegt JHWH tot Abraham: ‘Wandel voor mijn aangezicht en wees integer’ (Genesis 17:1). Henoch is de zevende in de lijst sinds Adam. In een Mesopotamische lijst van koningen voor de grote watervloed wordt de zevende koning, Enmeduranki, opgenomen tot voor de goden Sjamasj en Adad, en ontvangt hij bovennatuurlijke wijsheid. Sjamasj is de zonnegod; de levensjaren van Henoch komen overeen met de dagen van het zonnejaar. In de hellenistische en Romeinse periode sprak de gestalte van Henoch tot de verbeelding van sommige milieus in Judea en werd er vrijmoedig gespeculeerd over de hemelse mysteries waar hij getuige van was.
Genesis 23
1 Het leven van Sara was
honderd jaar en twintig jaar en zeven jaren,
de levensjaren van Sara.
2 En Sara stierf in Kirjat Arba – waar nu Hebron is –
in het land Kanaän.
Abraham kwam daarheen rouw betonen om Sara
en hij huilde om haar.
3 Abraham stond op uit het aangezicht van zijn dode,
hij sprak tot de zonen van Cheet en zei:
4 Vreemdeling, bijwoner ben ik bij u,
geef mij in eigendom een van uw graven,
dat ik mijn dode kan begraven uit mijn aangezicht vandaan.
Genesis 25
7 Dit zijn de dagen van Abraham, de levensjaren die hij leefde:
honderd jaar en zeventig jaar en vijf jaren,
8 toen bezweek hij.
Abraham stierf, grijs van haren,
oud en verzadigd,
hij werd gevoegd bij zijn verwanten.
Genesis 37
34 Toen scheurde Jakob zijn kleren,
deed een zak om zijn lendenen
en rouwde om zijn zoon, vele dagen, vele jaren.
35 Al zijn zonen en al zijn dochters stonden op om hem te troosten,
maar hij wilde zich niet laten troosten,
hij sprak:
Afdalen wil ik naar mijn zoon,
rouwen, het dodenrijk (sjeol) in.
Zo huilde zijn vader om hem.
Genesis 42
38 Maar hij [Jakob] sprak:
Mijn zoon daalt niet met jullie af,
zijn broeder is al gestorven
en hij alleen is over.
Als hem een ongeluk overkomt op de weg die jullie gaan,
dan zal mijn grijze hoofd door jullie toedoen
jammerlijk afdalen in het dodenrijk.
Psalm 49
15 Als schapen zinken ze neer in het dodenrijk (sjeol),
de dood is het die hen weidt,
terwijl de oprechten over hen heersen in de morgen.
Hun gestalte teert weg in het dodenrijk
en heeft geen onderkomen meer.
Psalm 88
11 Zul jij aan de doden een wonder doen,
of schimmen, zullen die opstaan en jou danken?
12 Wordt jouw vriendschap verteld in het graf,
je trouw in de ondergang?
13 Wordt een wonder van jou bekend in het duister,
jouw gerechtigheid in het land van vergeten?
Genesis 50
26 Jozef stierf, honderd en tien jaren oud.
Hij werd gebalsemd
en in een kist gelegd, daar in Egypte.
Ezechiël 37
1 De hand van JHWH was op mij.
Hij leidde mij naar buiten in de adem (roeach) van JHWH,
hij liet mij neer midden in de vallei
en die was vol beenderen.
2 Hij liet mij aan hen voorbijgaan, overal rondom,
en zie, het waren er zeer vele
over het oppervlak van de vallei.
En zie, ze waren kurkdroog.
3 Hij sprak tot mij:
Mensenkind, zullen deze beenderen leven?
Ik sprak:
Mijn heer JHWH, jij, jij weet het.
4 Hij sprak tot mij:
Profeteer over deze beenderen en zeg hen:
‘Dorre beenderen, hoort het woord van JHWH.’
5 Zo spreekt mijn heer JHWH tot deze beenderen:
‘Ik doe adem in jullie komen
en je zult leven.
6 Ik zal pezen op je leggen,
ik zal vlees over jullie heen doen gaan,
ik zal een huid heentrekken over jullie,
ik zal adem in jullie geven
en je zult leven
en je zult weten dat ik het ben, JHWH.’
11 Hij sprak tot mij:
Mensenkind, deze beenderen, zij zijn heel het huis van Israël.
Zie, zij zeggen:
‘Onze beenderen zijn uitgedroogd,
vervlogen onze hoop,
afgesneden zijn wij.’
12 Daarom, profeteer en zeg hen:
‘Zo spreekt mijn heer JHWH:
“Zie, ik zal openen jullie graven,
ik zal jullie doen gaan, opwaarts, uit je graven, mijn volk,
ik zal je brengen naar de aardegrond (adamah) van Israël.
13 Je zult weten dat ik het ben, JHWH,
als ik open jullie graven
en je doe gaan, opwaarts, uit je graven, mijn volk.
14 Ik geef mijn adem in jullie
en je zult leven.
Ik zal je neerlaten op je aardegrond
en je zult weten dat ik het ben, JHWH,
dat ik het zeg,
dat ik het doe”’ –
uitspraak van JHWH.
2.
Griekse filosofie
Plato, Faidōn
[63E] ‘Ik zal jullie, mijn rechters, nu de achtergronden uiteenzetten van mijn opvatting dat de man die zijn leven werkelijk aan de filosofie heeft gewijd, vol goede moed is als hij gaat sterven, [64A] en dat hij er alle vertrouwen in heeft dat hem na zijn dood de grootste zegeningen ten deel zullen vallen. Hoe dat mogelijk is, Simmias en Kebes, zal ik jullie proberen te vertellen.
Waarschijnlijk beseffen de andere mensen niet dat degenen die zich op de filosofie toeleggen zich persoonlijk uitsluitend aan sterven en dood zijn wijden. Wanneer dit zo is, zou het toch raar wezen als zij hun hele leven slechts dáárnaar streven, om wanneer hun dood nadert zich tegen hetgeen waar ze zich al zo lang aan wijdden en dat ze nastreefden te gaan verzetten.
64C ‘Denken wij dat er zoiets als de dood bestaat?’
‘Zeker,’ antwoordde Simmias.
‘We denken toch dat die neerkomt op de scheiding van lichaam en ziel? En dat dood zijn inhoudt dat het van de ziel gescheiden lichaam alleen op zichzelf bestaat, en ook de ziel die van het lichaam is gescheiden alleen op zichzelf bestaat? De dood kan ook nergens anders op neerkomen?’
[79C] ‘Hebben we een poosje terug ook niet gezegd dat, wanneer de ziel het lichaam gebruikt om iets te onderzoeken, met behulp van ogen, oren, of een ander zintuig (want iets onderzoeken met het lichaam, betekent dat het met de zintuigen gebeurt), zij dan door het lichaam meegesleurd wordt naar de dingen die voortdurend veranderen, en dat zij door het contact met dergelijke dingen zelf gaat dolen, in verwarring raakt en als een dronkaard duizelt?’
‘Zeker.’
[79D] ‘Maar als ze [de ziel] alleen op zichzelf iets onderzoekt, begeeft ze zich naar de zuivere, eeuwige, onsterfelijke en onveranderlijke wereld. Vanwege haar verwantschap daarmee verblijft ze daar altijd wanneer ze de kans krijgt alleen op zichzelf te zijn. Aan het dolen is dan een eind gekomen, in deze omgeving is zij altijd eender en onveranderlijk door hetgeen waarmee ze dan contact heeft. En noemt men deze toestand geen inzicht?’
[106B] ‘Gesteld dat het Onsterfelijke ook onvergankelijk is, dan zou het onmogelijk zijn dat de ziel verging wanneer de dood tot haar kwam. De dood laat zij immers niet toe, volgt uit het eerder besprokene en zij zal nooit dood zijn – precies zoals drie of het Onevene, naar we zeiden, nooit even kunnen zijn, precies zoals vuur of het warme in het vuur nooit koud kunnen zijn.’
[106E] ‘Het is dus volstrekt zeker, Kebes,’ zei hij, ‘dat de ziel sterfelijk en onvergankelijk is, [107A] onze zielen zullen zeker in de Hades voortleven.’
‘Ik heb daar niets tegen in te brengen, Sokrates,’ verklaarde hij, ‘en trek je woorden niet in twijfel.’
Lichaam en ziel
Bijbel en Griekse filosofie
Door Alex van Heusden